Weer aan het werk na borstkanker
Patricia Van Rompaey-Daeleman
Toen de diagnose "borstkanker" werd gesteld, stortte mijn hele wereld in. Noodgedwongen heb ik moeten leren van dag tot dag te leven, het weinige te doen dat die dag kon en het overige noodgedwongen uit te stellen tot later. Tijd veranderde van vorm, van betekenis, de datum weten vroeg een inspanning. Tijd werd trager, vormlozer, onvatbaarder nog dan vroeger...
Hoe kon één woord een leven zó veranden? Van het ene ogenblik op het andere veranderde ik van een redelijk zelfstandige, nogal zelfbewuste en haar zaakjes zo goed mogelijk regelende vrouw, moeder, collega, secretaresse, in een "kankerpatiënte" die eigenlijk niet meer zelf kon beslissen wat er met haar en met haar lichaam zou gebeuren.
Al wat me daarvoor bezig hield, mijn filosofie, mijn vrouwzijn, mijn relatie, mijn gezin, mijn werk moest ervoor wijken. Al wat zó belangrijk en dringend en noodzakelijk leek,verdween in het niets.
Mijn werk had steeds een belangrijke plaats ingenomen in mijn leven, ik was verantwoordelijk voor het directiesecretariaat van een vrouwelijke directeur waarmee ik het héél goed kon vinden en die tijdens mijn ziekte ook alle begrip had voor de situatie.
Tijdens de zes maanden van ingrepen en behandelingen, had ik maar één wens: zo snel mogelijk weer aan het werk kunnen (pas veel later zag ik in dat ik de illusie had dat alles dan vergeten zou zijn en mijn "normale" leven weer verder zou gaan). Slechts één maand na het einde van de radiotherapie die op de chemo volgde, begon ik dan ook, deeltijds, weer te werken.
Vóór de werkhervatting had ik dikwijls van die telkens weerkerende "dwangdromen", waarin ik mijn werk niet meer aankon wat me vreselijk bang maakte. Ook de concentratie- en geheugenstoornissen baarden me zorgen, maar hoe langer ik de werkhervatting uit zou stellen, hoe moeilijker het voor mij zou worden, vreesde ik. Wist ik veel dat ik helemaal niet klaar was om weer in het gewone, competitieve leven te stappen, waar héél snel van me verwacht werd dat ik weer gewoon zou meedraaien.
Want inderdaad, tijdens mijn afwezigheid was het leven gewoon verder gegaan, ook op het werk, met nieuwe computerprogramma's, nieuwe verantwoordelijkheden en andere collega's in plaats van vertrouwde contacten. Er was een nieuwe buitenlandse collega bijgekomen die ik zou moeten inwerken, een reden te meer om toch niet meer tè lang mijn stoel onbezet te laten.
Wat ik vreselijk onderschat had, was dat ik, fysiek maar ook psychisch, lang niet meer dezelfde was. Dat ik erg onzeker, bang en kwetsbaar (fragilisé, zoals ze mooi zeggenin 't Frans) geworden was, dat de vermoeidheid nog vaak en totaal onverwacht zou toeslaan en dat er één zaak was die ik helemaal niet meer kon verdragen, namelijk "onrechtvaardigheid".
Na een kanker kijk je op een heel andere manier aan tegen wat er op de werkvloer zoal leeft, zoals jaloezie omwille van een promotie, haantje de voorste willen zijn ten koste van anderen, carrièrisme en mouwvegerij.
Je hebt uiteindelijk wel moeten leren wat ècht belangrijk is in het leven nadat je ziekt ealle uiterlijke franjes heeft weggewerkt.
Om een lang verhaal kort te maken: mijn buitenlandse collega heeft, nadat ik haar zo correct mogelijk en ten koste van veel inspanning had ingewerkt, gebruik gemaakt van het feit dat ik halftijds werkte om de touwtjes in handen te nemen.
Dat ging heel ver, zoals achterhouden van werk zodat ik enkel het klassement vond als ik op het werk kwam en zijzelf alle vergaderingen en afspraken kon regelen. Veel collega's dachten dat ik weer ziek geworden was, aangezien zij nooit een mail of telefoon van mij kregen om de agenda van de chef te organiseren. Na een hysterische uitbarsting omwille van privé-aangelegenheden van harentwege, ging zij over tot niets méér zeggen dan het strikte minimum, ook wat het werk betrof, en dat dan nog op een heel bitsige toon. Het gevolg was dat ik telkens met buikpijn op het werk verscheen
Mijn chef, die telkens de versie van de collega gebrieft kreeg vóór ik op het werk verscheen, vond dat wij, als twee volwassen vrouwen, het zelf maar moesten uitvechten en vergat daarbij dat ik al mijn energie nodig had om mijn leven weer in handen te nemen.
Na een jaar hield ik het voor bekeken: hoe goed ik het tot dan toe altijd met mijn chef had kunnen vinden, hoe graag ik mijn werk ook deed, al had ik heel dat secretariaat georganiseerd, ik zag in dat ik niet zoveel had geleden om mij nu door pesterijen te laten onderuit halen. Ik zocht, en vond, een andere job in hetzelfde bedrijf, met lieve, begripvolle collega's. Het weer inwerken en aanleren van andere taken vroeg inspanning, meer dan ik soms kon opbrengen, maar loonde zich dank zijn een buitengewone collegialiteit en interessant werk.
In het leven gaan de dingen zoals ze moeten gaan, heb ik met pijn en smart moeten leren aanvaarden, maar ik zou nooit meer zo snel het werk hervatten. Mocht ik het over doen, ik zou meer aandacht besteden aan de signalen die mijn lichaam uitzendt en de tijd nemen die het nodig heeft om van de zware behandelingen te herstellen, al ben ik me bewust van de tweestrijd tussen het "willen" en het "kunnen" weer deelnemen aan het "gewone" leven.
Mensen die zelf klappen van het leven hebben gekregen, kunnen zich meestal beter inleven en hebben meer begrip voor hun gekwetste medemensen, anderen blijven pletwalsen tot ze misschien, en misschien ook niet, zelf een levensles te leren krijgen.