Weer aan het werk na borstkanker
Wat volgt is mijn verhaal.
Vrijdag 3 augustus. Het is na vieren … Ik ben geen vrouw, echtgenote, moeder, dochter, zuster, schoonzuster, collega, vriendin, directiesecretaresse meer …. Ik heb kanker, borstkanker.
Thuisgekomen breng ik mijn man op de hoogte … Hij is kwaad, hij begrijpt het niet, hij raaskalt. Het loopt verkeerd. Ik denk aan mijn zoon. Hoe kan ik het hem vertellen en wanneer en …. Ik neem mijn wagen en vertrek naar mijn oudste zus … Hoe vertel ik het haar? Ik kan het niet.
De maandagmorgen onderga ik de borstpunctie. Op kantoor, in de namiddag belt mijn gynaecologe me op en bevestigt de borstkanker: Gezien de ligging van de tumor wordt het amputatie. Als ik dat wil, kan ik ergens anders heen voor een tweede advies … maar ze verwacht me toch bij haar op dinsdag, na de onderzoeken van thorax en lever. Dit alles in een kort en krachtig gesprek via de telefoon (want gynaecologen hebben het druk). In mijn notitieboek noteer ik woorden als: bevestiging, kanker, amputatie, advies, zo snel mogelijk …Ik voel mijn bureaustoel in de grond zakken. Dit zijn de feiten. Hier moet ik het mee doen. Als een zombie druk ik de knop van mijn PC in, maak stapeltjes van de documenten die op mijn bureau liggen, stop alles in de kast … zeg tegen mijn collega dat ik vroeger vertrek en rij regelrecht naar mijn vriendin die onmiddellijk haar zus, die borstchirurge is, opbelt en me met haar in verbinding stelt. Ik kan de dinsdag onmiddellijk bij haar terecht voor een afspraak. De consultatie verloopt goed. Eerst de technische kant met alle vragen in verband met leeftijd enzovoort. Dan onderzoekt ze mijn borsten, bekijkt de foto’s (van de mammografie), leest de brief van de gynaecologe … Ze spreekt tegen me, geeft me duidelijke uitleg over de ingreep, de behandeling en over hoe het team, waartoe zij als senologe behoort, borstkankerpatiënten begeleidt.
De datum – 24 augustus 2004 – van de ingreep wordt vastgelegd. Ze vraagt me of ik al heb gehuild … en vraagt naar de persoon die achter die zieke borst zit. Door heel het gesprek geeft ze me vertrouwen en het gevoel dat ik een vrouw ben met borstkanker, die door de behandeling van het medische team, waartoe zij behoort, nog een beetje levensverwachting mag koesteren. Met haar en bij hen zou ik in goede handen zijn.
Ik krijg een medisch attest voor de werkgever: afwezig wegens ziekte vanaf 22 augustus 2001 tot … Op het werk moet ik eerst drie vrouwen op de hoogte te brengen … Net voor het sluitingsuur heb ik een gesprek met de personeelsverantwoordelijke die er alvast geen doekjes om windt want: We zijn allen op de wereld gekomen om op een bepaalde dag te sterven! Maar ik herinner me dat ik op dewereld ben gekomen om te leven en liefst zo lang en zo goed mogelijk! Ik heb ook een gesprek met de sociaal assistente. Het verloopt niet goed, ik moet me zelfs sterker houden dan zij. Ze kan er niet mee om. Als er iets is, moet ik het haar maar vragen. Als ik erover wil spreken, moet ik het haar laten weten. Onvolwassenheid en gebrek aan empathie leveren rare situaties op … Mijn directe collega geeft de indruk dat ze het spijtig vindt voor me … alleen een indruk.
Een collega Martine op de aankoopdienst heeft ook borstkanker en is in behandeling. Zij zal mijn eerste toeverlaat worden, mijn eerste steunpilaar op het werk. Achteraf, dus nu eigenlijk, weten we dat we elkaar nodig hadden en geholpen hebben.
Daarna bracht ik bepaalde mannen op de hoogte … Mijn baas werd er stil van. Hij sprak op een vriendelijke toon en begrijpend. Hij voelde met me mee. Hij stelde de juiste vragen en maakte de juiste opmerkingen. Van hem mocht ik de tijd nemen die nodig was om te herstellen.
Andere mannelijke collega’s die ik op de hoogte bracht, voelden met me mee. Dachten ze aan hun moeder, vrouw, dochter, zus?
Mijn dokter adviseerde me om dit toch aan niet te veel personen te vertellen want achteraf kijken die naar je borsten als ze tegen je praten.
Ik verkoos echter om er geen geheim van noch publiciteit rond te maken, maar eerlijk met mijn collega’s en directe medewerkers om te gaan, zodat ze zich geen nutteloze of vervelende vragen hoeven te stellen bij mijn afwezigheid. Naast opmerkingen als: "Een borst verliezen dat is niets, maar een arm!", "Je hebt nog altijd een tweede borst, dus zo erg kan het niet zijn"; "Ga je het dan kunnen zien dat je maar één borst meer hebt?", "Beschouw het als een project dat je moet uitwerken", reageerden de mensen op het werk "meelevend".
We naderen de datum van de ingreep. Ik neem afscheid op het werk. Velen wensen me sterkte en moed. Ik krijg veel e-mailtjes en elektronische kaartjes met spoedig herstel. De deur van het kantoor gaat dicht, de deur van het ziekenhuis gaat open. Ik word geopereerd. Er staan bloemen, tuilen bloemen, veel … van collega’s, van afdelingen, van het werk, van de directie … er zijn ook veel kaartjes. Het ontroert me. Ik krijg ook veel telefoontjes van familie en collega’s en Martine neemt alvast de gewoonte om me ’s ochtends te bezoeken na haar radiotherapie. Martine geeft me een pluchen nijlpaardje dat nors naar me kijkt als ik zou wenen. Tot nu is dit nijlpaardje nog altijd mijn mascotte. Martine bracht ook nieuws van kantoor naar mij en van mij naar kantoor … dat gaf me het gevoel dat ik er nog bij hoor.
Na die week verlaat ik het ziekenhuis met één borst en een uitwendige prothese. Er volgt een bijbehandeling: chemotherapie.
Ik moet kinesitherapie volgen. Hoewel het allemaal heel erg is en enorm hard om te verwerken, ben ik met deze kleine dingen begonnen aan de strijd. Tijdens mijn ziekteverlof loop ik af en toe eens langs op kantoor om een kijkje te nemen, een babbeltje te slaan of iets te eten met collega’s. Vooraf neem ik al mijn tijd om me op te smukken om me van mijn beste en sterkste kant te laten zien. Leven zoals voorheen.
Na drie weken ziekteverlof kan ik het werk hervatten. Mijn baas begrijpt dat ik me niet altijd kan concentreren op een taak en hij begrijpt dat mijn aanwezigheid een belangrijk deel vormt van mijn genezingsproces. Ik voel ook dat ik niet echt betrokken word bij projecten of werkzaamheden die opgezet worden en dat krenkt behoorlijk mijn eigenwaarde. Ik denk dat het komt omdat ik borstkankerpatiënte ben en misschien zal sterven… of omdat ik nog chemotherapie moet krijgen.
11 september … Ik ben in de ortoshop envoel me een beetje gelukkig … een belangrijk moment is het immers want ik koop mijn uitwendige prothese met speciale mooie bh. In de huiskamers toont de televisie verschrikkelijke beelden van de aanslag op de Two Towers … Het leven is een aaneenschakelingvan mooie, warme, gelukzalige, lelijke, koude, verschrikkelijke momenten ….
Ik ben tevreden met mijn nieuwe uitwendige prothese. Alweer een stap in de goede richting.
Op 28 september heb ik een afspraak met de chemotherapeut. Hij is bijzonder vriendelijk en geduldig en geeft me enorm veel uitleg over mijn tumor, over de chemotherapie die hijvoorschrijft, over het tijdstip en hoe alles in zijn werk gaat.
Ik koop me alle middeltjes tegen nevenverschijnselen en mijn pruik en voel me sterk en gewapend tegen de chemotherapie waartegen ik kijk als naar een verschrikking.
Oktober. De eerste chemotherapiesessie in de dagkliniek kan niet doorgaan (er is een port-a-cath nodig) en wordt uitgesteld tot dinsdagmorgen. De nacht voordien kan ik niet slapen. Ik ben verschrikkelijk bang. ’s Morgens brengt mijn man me naar het ziekenhuis. Het is stil in de wagen. Ik kan de angst niet van me afzetten … net alsof ik sterven zal. In de dagkliniek word ik goed opgevangen en begeleid. Ik maak gretig gebruik van de schoonheidsspecialiste om mijn gezicht te verzorgen … kwestie van mijn gedachten op andere zaken te zetten. De chemosessie is gedaan, ik mag terug naar huis. Die nacht ben ik kotsmisselijk … Op vrijdagmorgen van dezelfde week ben ik weer paraat op kantoor.
Een paar dagen nadien krijg ik noch vorm noch volume in mijn haar … de eerste tekenen van haarverlies. Op 30 oktober, na zijn laatste afspraak, scheert mijn kapper al mijn haren af, mijn rug naar de spiegel gekeerd, de tranen rollen over mijn wangen. Hij zet mijn pruik op mijn hoofd en knipt de haren hier en daar wat bij zodat het lijkt op mijn echte kapsel. Ik ben hem dankbaar.
Thuis, in de badkamer, voor de spiegel, met een litteken, één borst en kaal … ook dan weer daalt de verschrikking van borstkanker op me neer.
De eerste dag dat ik met mijn pruik naar kantoor ga, probeer ik elke reactie op ieders gezicht af te lezen. Zien ze dat ik een pruik draag? En dat doen ze op het eerste gezicht niet. Er wordt niet eens bij stil gestaan tot plots iemand vraagt of ik van kapsel veranderd en en ik antwoord dat ik alles heb laten afscheren en een pruik draag omdat dit voor mij gemakkelijker is … Die persoon schrikt even en denkt dat ik een grapje vertel.
Alleen als je het hebt, mag je er soms een grapje over maken om de bitterheid van borstkanker te verbijten!
Tussen oktober 2001 en eind januari 2002 krijg ik zes chemosessies (FE). In die periode heb ik geen smaak en heb ik altijd reuzehonger waardoor ik aan gewicht toeneem. Mijn man zorgt altijd voor keurige voeding nog best aangevuld met bouillon van duifjes, wortelsap en zorgt voor het huishouden. Ik wordt meer en meer moe tot ellendig moe naar het einde. Elke chemosessie valt op een dinsdag en elke vrijdag van dezelfde week wol ik het werk weer hervatten.
Met een collega kan ik me verdiepen om de ISO procedures van de onderneming volledig te actualiseren. Door de intensiteit van dit werk, waar ik ’s avonds thuis aan verder doe, kan ik even borstkanker vergeten. Op andere avonden help ik mijn zoon met zijn eindwerk over borstkanker. Driemaal per week bezoek ik de kinesitherapeute, voor lymfendrainage en een flink opbeurend gesprek vergezeld van een glas lekkere wijn. Van zodra het mogelijk is, ga ik vroeg slapen.
Mijn laatste chemosessie is op 29 januari 2002. Tegen die datum ben ik praktisch uitgeput. Maar ondertussen heb ik geleerd hoe ik het verbruik van mijn energie kan verdelen zonder het te verkwisten. Op 2 februari volg ik met collega’s een tweedaagse opleiding in Namen, die door mijn werkgever georganiseerd wordt. Ik volg dit heel intens, heel geconcentreerd, want het boeit me. Maar zodra ik de deur van mijn kamer achter mij dicht doe, val ik door mijn benen. Niemand heeft dit ooit gemerkt.
Velen vragen me waarom ik niet in ziekteverlof was, waarom ik niet thuis bleef, waarom ik bleef werken, waarom ik niet rustte … Ik stel me er geen vragen bij, het was wellicht mijn manier om de behandeling te doorstaan.
Begin mei laat ik mijn pruik af. Met mijn heel korte kapsel ga ik naar kantoor. Ondanks alles ben ik fier. Tijdens die periode heb ik met een paar collega’s intense vriendschap gesloten, ik draag ze in mijn hart.